Een zin vo woorden die hun oorsprong vinden in Nederlands-Indië. Een aantal voorbeelden:
Bakkeleien:
kibbelen, bekvechten, redetwisten. Afkomstig van het Maleise berkelahi, dat letterlijk ‘bezig zijn met vechten’ betekent. Oorspronkelijk gebruikten Nederlandse zeelieden dit woord voor daadwerkelijke vechtpartijen (er is nog een voorbeeld uit 1910 bekend van deze betekenis), maar de betekenis verschoof steeds meer naar bekvechten. Ruzie maken met woorden dus, zonder fysiek geweld.
Gladjakker:
een sluw, gemeen, listig persoon. Gladjakker is ontleend aan geladak, een Maleis woord voor zwerfhond of – er zijn meerdere versies in omloop – van gladag, een verkorting van djaran gladag, destijds een soort lastpaard. De VOC’ers namen dit over als gla-dakker, wat stond voor een gemeen, sluw persoon. Onder invloed van het al bestaande gladjanus ontstond uiteindelijk het woord ‘gladjakker’.
Branie:
lef, waaghals. Ontleend aan het Maleise bijvoeglijke naamwoord berani (moedig, brutaal). Vaak gebruikt als uitdaging om te bewijzen dat je iets gewaagds durfde te doen. Vandaar ook branieschoppen, wat betekent dat je je moedig of dapper gedraagt. Een leus van de Ambonese KNIL-soldaten was ‘Brani mati, brani makan pèlor’:
Wij zijn niet bang voor de dood, we trotseren de kogels.”
Scheepslieden en militairen hebben dit begrip in de Nederlandse taal geïntroduceerd. In Indië had brani trouwens niet de pejoratieve klank van het Nederlandse ‘branieschopper’, een persoon die onrust stookt.
Piekeren:
tobben, bepeinzen, overdenken. Dit woord is ontleend aan het Maleise en Javaanse begrip pikir, dat ‘overleg’ of ‘overdenking’ betekent. Het Maleise woord vertoont verwantschap met het Arabische fikr ‘het denken’ en is uit die taal ontleend.
Pienter:
slim, schrander, bijdehand, bekwaam. Uit heet Maleis pintar (knap, slim), op Java gebruikt men het woord pinter.
Soebatten:
aanhoudend smeken, vleiend toespreken, vanuit een overdreven vriendelijkheid. Later ook wat negatiever ‘kibbelen’ gaan betekenen. ‘Soebatten’ is ontleend aan Maleis sobat ‘vriend’, dat afkomstig is van het Arabische ṣuḥba(t), het meervoud van ṣaḥib ‘vriend’ of een soortgelijke vorm die ‘vriendschap’ betekent. De betekenis van soebatten is ontstaan doordat iemand die aanhoudend smeekte zijn gesprekspartner telkens aansprak met sobat: ‘sobat, sobat, sobat!!’ (‘vriend’).
Het woord is – aldus G.J. van Wyk in het Etimologiewoordeboek van Afrikaans (2003) – minstens sinds 1637 in de Nederlandse taal bekend en werd reeds in 1657 ook door iemand als Jan van Riebeeck (1619-1677) gebruikt, VOC-koopman en stichter van de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika in 1652. In het Nederlands kennen we als variant op soebatten de uitdrukking ‘daar hielp geen “lieve-moederen” aan’.
Amok:
stampij. Van amuk: een tijdelijke verstandsverbijstering die ontaardt in woede.
Mataglap:
toestand van verstandsverbijstering, knettergek, door razernij verblind. Deze term – een combinatie van het Maleis mata (oog) en gelap (donker) – noemde Multatuli in het bekende boek Max Havelaar (1859).
Bazar:
bazaar, winkel, fancy-fair. Via pasar in de Nederlandse taal terechtgekomen. Het Maleisisch heeft het woord ontleend aan het Perzisch. Naast ‘winkel’ komt in Vlaanderen ook de betekenis ‘rommel, rotzooi’ voor.
Senang:
blij, prettig, lekker, comfortabel of aangenaam. Van het Maleise senang.
Soesa:
drukte, ophef. Van het Maleisische soesah en genoemd in Multatuli’s boek Max Havelaar.
(Bron: https://historiek.net/top-50-nederlandse-woorden-maleis-indonesisch/66844/)
Leave a Reply